Vanaf 1 januari 2024 is de Omgevingswet van kracht. Met landelijke geluidnormen beschermt deze wet landelijke op een basisniveau. Ook is het uitgangspunt ‘decentraal tenzij’. Gemeenten krijgen extra ruimte bestuurlijke bij het maken van afwegingen als het gaat om geluid. Verder zijn veel geluidregels vereenvoudigd door gedetailleerde regels uit onder andere de Wet geluidhinder te laten vervallen.
De belangrijkste veranderingen voor de gemeenten zijn:
De Omgevingswet kent standaardwaarden en grenswaarden. Bij overschrijding van standaardwaarden is een zorgvuldige weging van belangen. Daarbij moet gekeken worden of de beoogde functies evenwichtig toegedeeld kunnen worden aan de gewenste locatie.
Voor het geluid van gemeentewegen is een zorgvuldige afweging nodig bij een toename van geluid boven de standaardwaarde. Het gaat dan om een afweging over het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoals stil asfalt of geluidschermen. Het doel bij de afweging is om een toename van geluid te voorkomen of de overschrijding zoveel mogelijk te beperken. Daarbij moeten geluidbeperkende maatregelen in aanmerking worden genomen als die financieel doelmatig zijn. Gemeenten mogen zelf bepalen wat financieel doelmatig is.
Bij een overschrijding van de standaardwaarde of bij een toename van het geluid moet de gemeente de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordelen. Wat aanvaardbaar is mogen de gemeenten zelf te bepalen.
Voor meer dan 20 gemeenten heeft dBvision al geluidregels opgesteld. Met deze geluidregels leggen de gemeenten het geluidbeleid vast. Daarmee is aan de voorkant voor initiatiefnemers duidelijk waar bij het toelaten van de bouw van nieuwe woningen aan voldaan moet worden. Denk daarbij aan eisen voor een geluidluwe gevel, geluidluwe buitenruimte of de doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen. Een aantal gemeenten hebben we geadviseerd om ook de plandrempel uit het Actieplan geluid een plaats te geven in hun geluidbeleid. Deze plandrempel komt dan als norm te staan tussen de standaardwaarde en de grenswaarde.
Basisgeluidemissie en monitoringGemeenten moeten een referentieniveau vastleggen voor de verplichte geluidmonitoring. Met dit niveau wordt voorkomen dat het geluid van gemeentewegen onbeheerst kan groeien. Het referentieniveau wordt de basisgeluidemissie genoemd. Deze moet worden gebaseerd op verkeersgegevens van 2026. Voor een nog te bepalen tijdstip moeten de gemeenten dat gedaan hebben. Net als bij het vaststellen van geluidproductieplafonds is het bij het vastleggen van de basisgeluidemissie belangrijk zorgvuldig te werk te gaan. Dat betaalt zich later terug bij de monitoring, omdat daarmee voorkomen wordt dat een toename van geluid wordt geconstateerd vanwege datafouten in de dataset van de basisgeluidemissie.
dBvision heeft veel ervaring met het opstellen van datasets voor monitoring van geluidproductieplafonds bij rijks- en provinciale infrastructuur. En bij het opstellen van datasets voor gemeentewegen voor END geluidkaarten. Bij het opstellen van deze datasets is naast technische expertise is ook de juridische aansluiting relevant en de beoordeling van akoestische relevantie van de detaillering van de data.
SaneringIn de Omgevingswet heeft de gemeente als taak om de sanering van woningen met te veel geluid op te pakken. Dat doet de gemeente door een saneringslijst vast te stellen en daarna een programma met maatregelen. Het Rijk vergoedt onder voorwaarden de kosten van deze maatregelen. Op deze saneringslijst staan alle geluidgevoelige gebouwen met een geluidbelasting boven de grenswaarde. Daarbij horen ook geluidgevoelige gebouwen die langs een drukke 30 km/uur weg liggen.
De kosten voor het treffen van geluidmaatregelen worden vergoed door het Rijk. Dit geldt bij geluidgevoelige gebouwen waar het geluid hoger is dan de grenswaarde van 70 dB. Voor geluidgevoelige gebouwen met geluid van 66 dB tot en met 70 dB bestaat de mogelijkheid tot het verdelen van de kosten tussen de gemeente en het Rijk.